Zij hield heel veel van kleuters en van dieren,
En van de vogels in het veld,
En zij vond dat je alles moest delen,
En dat ik alleen maar leefde voor mijzelf.
Mijn dierbare vijand,
Mijn prachtige vijand,
Mijn dierbare vijand,
Die mij bemint.
In haar dagboek kom ik niet meer voor,
Er zijn jonge jongens met ringen in één oor,
Ik zei jouw dwaze lijf is alleen voor mij,
En dat was iets dat zij niet begrijpen kon.
Mijn dierbare vijand,
Mijn prachtige vijand,
Mijn dierbare vijand,
Die mij bemint.
Wooe oeoeoe . . .
Wooe oeoeoe . . .
Wooe oeoeoe . . .
Haar schim staat elke nacht weer voor mijn deur,
Ze vraagt mij of ze binnen komen kan,
Ze bestaat niet en toch en ruik ik haar geur,
De geur van zure melk en oude honing.
Kom binnen,
Kom binnen,
Kom binnen,
Kom binnen.
Mijn dierbare vijand,
Mijn prachtige vijand,
Mijn dierbare vijand,
Die mij bemint.
Mijn dierbare vijand,
Mijn prachtige vijand,
Mijn dierbare vijand,
Die mij bemint,
Die mij bemint.
C x4