Letra de
Zeven Zonden

Zeven dagen lang,
Wou een meisje mij beminnen,
Zeven dagen lang,
Verscholen wonen,
In het wildste rijk der zinnen,
Mijn lange tocht aanvaard,
Het was nog bitter koud in maart,
Scherp als een mes,
Zou ik haar voor me winnen.

M’n vader sprak zo heetgebakerd,
“Mag jij niet op ronde?”,
Dat giftig lentevuur,
Richt je op den duur nog regelrecht ten gronde,
Je bent een dwaze prooi van liefde,
Van verdacht allooi,
M’n bijna dode zoon van zeven zonden.

Maar zeven dagen later,
Lag zij kussend in mijn armen,
Om zeven dagen lang mekaar,
Hoe boterzacht en liefdeslust te warmen,
Toen op de laatste dag,
Hoorde men haar heet gelag,
Oh Heer, schenkt U mij meisje,
Uw erbarmen.

Zeven broers die moeten nu de zeven vloeken spreken,
Om de eer van de familie,
Zullen zij zevenmaal mijn botten breken,
Met zeven leren zwepen,
Zeven messen scherp geslepen,
Om een meisje haar geschonden bloed te wreken.

Zeven dagen lang,
Verschuil ik mij hier in de bergen,
Langer kan een man zich niet voor een gezworen vaders’ wraak verbergen,
Ik hoor beneden richting zuid,
Hoe voor mij de doodsklok luidt,
Hun komst kan geen lange tijd meer vergen.


Zeven dagen lang,
Was ik mijn meisje gaan beminnen,
Zeven dagen,
Dag en nacht verscholen voor het zinnend rijk der zinnen,
De hemel is nu opgeklaard,
Waarvan een vaders’ haat,
Zo bleek het best,
Dat mijn vrijheid zou herwinnen.

Om zevenmaal mijn zuiverheid te winnen,
En m’n einde kan nu zevenmaal beginnen.