‘k Hoor geen bruiloftsklokken luiden,
Er trekt geen rouwstoet door de straat,
Er zijn geen files naar het zuiden,
Geen kat die z’n hond buitenlaat.
Er zijn geen feesten in de steden,
Geen kastelen in het zand,
Alles lijkt een ver verleden,
Er is geen kampvuur op het strand.
’t Is zomer, zomer,
Zo’n zomer die maak je zelden mee.
Ik zie de minnaressen wachten,
Waarom belt hij niet naar mij?
Ik hoor ze ’s nachts wanhopig smachten,
Ach was die zomer maar voorbij.
Drinkers snakken naar hun flessen,
Nergens brandt er ’s avonds licht,
Hoe kan ik m’n dorst nu lessen?
Zelfs de nachtwinkel is dicht.
’t Is zomer, zomer,
Zo’n zomer die maak je zelden mee.
Er zit geen volle zaal te wachten,
Geen afterparty rond half elf,
Dus om het leed wat te verzachten,
Zing ik een beetje voor mezelf.
’t Is zomer, zomer,
Zo’n zomer die maak je zelden mee,
Zo’n zomer, die maak je nooit meer mee.
Ooh, ooh, ooh, ooh, ooh,
Ooh, ooh, ooh, ooh, ooh,
Ooh, ooh, ooh, ooh, ooh,
Ooh . . .