Mijn nachten zijn vaak langer dan jouw dagen,
En we zijn ook minder samen dan uiteen,
Juist daarom zou ik je zachtjes willen vragen,
Laat me nooit alleen.
Voor jou vul ik bodemloze vaten,
Met water en ik draag ze naar de zee,
Ik parkeer voor jou in overvolle straten,
Maar laat me nooit alleen.
Want als de branding plots de rotsen toch doet breken,
En alle harten plots veranderen in steen,
Waar moet ik dan nog heen,
Wie moet ik smeken,
Laat me nooit alleen.
Ik vang voor jou een zwerm witte raven,
En een eenhoorn of twee met een wijze steen,
Ik schend voor jou duizend witgekalkte graven,
Maar laat me nooit alleen.
Want als de branding plots de rotsen toch doet breken,
En alle harten plots veranderen in steen,
Waar moet ik dan nog heen,
Wie moet ik smeken,
Laat me nooit alleen.
Want als de branding plots de rotsen toch doet breken,
En alle harten plots veranderen in steen,
Waar moet ik dan nog heen,
Wie moet ik smeken,
Laat me nooit alleen.
Zoals niemand ben ik vrij van zonden,
En toch werp ik vaak de allereerste steen,
En al heelt de tijd misschien niet alle wonden,
Laat me nooit alleen,
Laat me nooit alleen,
Laat me nooit alleen,
Laat me nooit alleen