Letra de
De Sluiswacht

De schipper weet,
Hoe oud ik word,
Ik weet hoe oud,
De schippers zijn,
Men speelt het spel,
En niemand moet,
Want niemand wil,
De oudste zijn.

In ons bestaan,
Zelfs zomers lang,
Doen handen pijn,
Zijn ogen bang,
De sluiswacht leeft,
Meestal niet lang.


De schipper haat,
Sinds lang mijn smoel,
Vergeet mijn naam,
Spuwt zijn venijn,
Half tovenaar,
Bereik ik mijn doel,
En ik vervloek,
Zij die dronken zijn.

In mijn bestaan,
Duurt de herfst te lang,
En smaakt mijn wijn,
Al even wrang,
De sluiswacht leeft,
Meestal niet lang.


Een kind verlaten,
In haar mand,
Vraagt zich niet af,
Hoe kinderen zijn.
Haar moeder weent,
De tijd verlamt,
Diegene die,
Te ver wil zijn.

In ons bestaan,
Al winters lang,
Verdringt de vader,
Zonder rang,
De sluiswacht leeft,
Meestal niet lang.


De lente brengt,
De schippersvrouw,
Vanop hun aken,
Lachen zij.
De schipper zijn,
Zij nimmer trouw,
Met hen is dat,
Een ziel verdwijnt,

In mijn bestaan,
Is de lente lang,
Is’t naar de dood,
Dat ik verlang.
De sluiswacht leeft,
Meestal niet lang.

De sluiswacht leeft,
Meestal niet lang.
Meestal niet lang.
Meestal niet lang.