Mooi en jong was de blonde man toen hij haar hand kwam vragen.
Maar haar vader zei: niets daarvan, Callow la, Callow la Vita.
Mooi en jong was de blonde man maar hij liet hem weg jagen.
Onervaren, dat is het woord, Callow la, Callow la Vita.
En de jongeman ging heen, liet haar hopeloos alleen,
ze hoorde hem tot aan de brug, maar hij kwam niet meer terug.
Papa leest nu weer z'n krant, net of er is niets aan de hand,
hij denkt er gewoon niet aan dat er liefde kan bestaan.
Mooi en jong was de blonde man toen hij haar hand kwam vragen.
Maar haar vader zei: niets daarvan, Callow la, Callow la Vita.
Elke dag kijkt ze nu uit en ze roept z’n naam zo luid,
altijd staat ze bij de brug, maar hij komt niet meer terug.
Wie haar hartekreet soms hoort, zeg het alsjeblief toch voort.
Onervaren en ondoordacht, is de man waarop zij wacht.
Mooi en jong was de blonde man toen hij haar hand kwam vragen.
Maar haar vader zei: niets daarvan, Callow la, Callow la Vita.
Mooi en jong was de blonde man toen hij haar hand kwam vragen.
Maar haar vader zei: niets daarvan, Callow la, Callow la Vita.