Jij zegt wit, en ik zeg zwart,
Wie is de rede? wie is het hart?
Maar je fluistert in mijn oor,
Liefste, toch zitten we op het zelfde spoor.
Jij bent teder, ik ben wreed,
Ik ben alleen, jij bent compleet,
Ebbenhout en blank ivoor,
Liefste, toch zitten we op het zelfde spoor.
Wij zijn één van kop tot teen,
Over tegendelen heen,
Door dik en dun,
Altijd rechtdoor,
Zitten wij beiden op het zelfde spoor.
Jij verschijnt, waar ik verdwijn,
Ik heel je wonden, jij mijn pijn,
En zolang ik jou behoor,
Zitten wij beiden op het zelfde spoor.
Wij zijn één van kop tot teen,
Over tegendelen heen,
Door dik en dun,
Altijd rechtdoor,
Zitten wij beiden op het zelfde spoor.
Wie is de hemel, wie is de hel,
Is dit het vagevuur, een schimmenspel,
Een hiernamaals avontuur, in het kwaadste uur,
Spelen wij met vuur,
Met onze rug tegen de muur,
Hoe moet ik zeggen dat ik van je hou.
Wij zijn samen wit en zwart,
Wij zijn samen, heel apart,
En ik fluister in je oor,
We zien mekaar terug op het zelfde spoor.